Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH2280

Datum uitspraak2008-12-17
Datum gepubliceerd2009-02-09
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers380720
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing vordering vernietiging arbitraal vonnis, art. 1065 Rv Vordering tot vernietiging arbitraal vonnis. Eiseres vordert vernietiging van een tussen haar en gedaagde gewezen arbitraal vonnis, o.a. met het betoog dat arbiters essentiele argumenten niet hebben behandeld. De vordering wordt, gelet op artikel 1065 Rv, afgewezen.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK AMSTERDAM Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 380720 / HA ZA 07-2717 Vonnis van 17 december 2008 in de zaak van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A & COMPANY B.V., gevestigd te Blaricum, eiseres, advocaat mr. S.V. Rutgers tegen de rechtspersoon naar vreemd recht BBDO WORLDWIDE INC., gevestigd te New York, Verenigde Staten van Amerika, gedaagde, advocaat mr. J. Fleming. Partijen zullen hierna A B.V. en BBDO Inc. worden genoemd. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding van 25 mei 2007, met producties, - de conclusie van antwoord, met productie, - het tussenvonnis van 6 februari 2008, waarbij de zaak naar de rol is verwezen voor conclusie van repliek, - de conclusie van repliek, - de conclusie van dupliek, - het proces-verbaal van de pleidooien van 4 november 2008, met de daarin genoemde stukken. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. BBDO Nederland B.V. (hierna BBDO Nederland) exploiteert een reclamebureau. BBDO Inc. hield vanaf 1970 50,33% van de aandelen in BBDO Nederland. De overige aandelen in BBDO Nederland werden middellijk gehouden door de bij BBDO Nederland in dienst zijnde Nederlandse reclame-adviseurs (hierna de Partners). Het belang van de Partners was ondergebracht in BBDO Partners B.V. De aandelen in BBDO Partners B.V. werden gehouden door verschillende partnergroepen, waaronder FHV Group Partners B.V. (hierna FHV Group) voor 33,33%. 2.2. A, bestuurder en aandeelhouder van A B.V., was in 2003 één van de Partners. A B.V. hield in 2003 742 aandelen (hierna de aandelen) in FHV Group. A was in 2003 eveneens lid van de directie van BBDO Nederland. 2.3. Medio 2003 is A uit het bestuur van BBDO Nederland getreden en is zijn dienstbetrekking bij BBDO Nederland beëindigd. In november en december 2003 heeft A B.V. haar aandelen in FHV Group aan BBDO Inc. ter overname aangeboden, met inachtneming van de daartoe strekkende bepalingen van de zogenaamde Shareholders Agreement, waarbij onder meer A B.V. en BBDO Inc. partij waren. BBDO Inc. heeft haar medewerking aan de door A B.V. gewenste overname geweigerd. Vervolgens heeft FHV Group de door haar gehouden aandelen in BBDO Nederland verkocht aan BBDO Inc., ter voorkoming van een door ABN AMRO voorgenomen executie in het kader van een door ABN AMRO (laatstelijk) op 21 juni 2001 aan BBDO Nederland ter beschikking gestelde kredietfaciliteit (hierna het Krediet). FHV Group verkeert vanaf 22 juli 2005 in liquidatie. 2.4. A B.V. heeft, zoals de Shareholders Agreement in geval van een geschil voorschrijft, op 26 januari 2006 arbitrage aangevraagd bij het Nederlands Arbitrage Instituut (NAI). In de arbitrage heeft zij gevorderd BBDO Nederland, BBDO Inc. en de twee andere (mede)-directeuren van BBDO Nederland hoofdelijk te veroordelen aan haar een bedrag van EUR 1.100.233,- te betalen, te vermeerderen met rente en kosten. A B.V. heeft aan haar vordering ten opzichte van BBDO Inc. ten grondslag gelegd, voor zover thans relevant, dat BBDO Inc. in een zogenaamde Repurchase Statement heeft toegezegd om de aandelen zo nodig af te nemen. A B.V. heeft zich in het bijzonder beroepen op de passage in de Repurchase Statement waarin BBDO Inc. ‘commits itself to purchase any number of shares in FHV (…) as offered to BBDO Inc. at any time by any shareholder (…) at the first request of such shareholder’. A B.V. heeft daarbij betoogd dat BBDO Inc., voor het geval zij de aandelen niet kon of wenste te kopen, er in haar hoedanigheid van houdster van de meerderheid van de aandelen in BBDO Nederland tenminste op moest toezien dat de aandelen door BBDO Nederland werden afgenomen. A B.V. heeft zich voorts beroepen op de contractuele zorgplicht van BBDO Nederland, zoals die voortvloeit uit de Shareholders Agreement, en op de door BBDO Nederland tegenover haar ook overigens in acht te nemen normen van zorgvuldigheid. 2.5. Bij arbitraal vonnis van 23 februari 2007 heeft het scheidsgerecht de vorderingen van A B.V. afgewezen. Het scheidsgerecht heeft daartoe onder 11.7 onder meer overwogen: ‘(…). Zoals hiervoor in nr. 10.4 overwogen moet de Repurchase Statement tenminste als een uitvloeisel van de Shareholders Agreement worden aangemerkt. Dit gegeven dwingt evenwel niet tot het oordeel dat A zich in het kader van de beëindiging van haar band met BBDO op de (door haar gestelde) Afnameplicht krachtens de Repurchase Statement kan beroepen. De verklaring van BBDO Inc., als neergelegd in de Repurchase Statement, is afgelegd in het kader van het Krediet en behelst een – op verlangen van ABN afgegeven – toezegging aan die bank ter versterking van haar zekerheidspositie. Dat BBDO Inc. ooit de bedoeling heeft gehad om buiten het kader van het Krediet een verstrekkende toezegging aan de Partners te doen is dan ook niet gesteld, althans niet aannemelijk gemaakt.’ 3. De vordering 3.1. A B.V. vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, het onder 2.5 genoemde arbitraal vonnis te vernietigen, met veroordeling van BBDO Inc. in de kosten van het geding. 3.2. A B.V. beroept zich – kort gezegd – op de in artikel 1065 lid 1 sub c, d en e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna Rv) vermelde vernietigingsgronden en stelt dat arbiters artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna EVRM) hebben geschonden. Volgens haar is geen sprake van een fair trial, aangezien arbiters het beginsel van hoor en wederhoor niet in acht hebben genomen. A B.V. voert daartoe aan dat arbiters ten onrechte in de slotzin van 11.7 van het arbitraal vonnis hebben overwogen dat zij niet heeft gesteld, althans niet aannemelijk heeft gemaakt, dat BBDO Inc. in de Repurchase Statement de bedoeling heeft gehad om buiten het kader van het Krediet een toezegging te doen aan de Partners. A B.V. stelt dat zij wel degelijk in de arbitrage naar voren heeft gebracht dat de tekst van de Repurchase Statement duidelijk bepaalt dat BBDO Inc. zich jegens elke Partner verbindt tot overname van diens aandelen op elk door de Partner gewenst tijdstip. In de arbitrage heeft zij de achtergrond van de Repurchase Statement ook toegelicht en uitgelegd dat BBDO Inc. al geruime tijd de aandelen van de Partners wenste te verkrijgen omdat BBDO Inc. de invloed van de Partners ongewenst achtte, en dat overeenkomstig het bepaalde in de Shareholders Agreement en de Repurchase Statement in het verleden bij uittreding van een Partner telkens diens aandelen waren overgenomen tegen betaling overeenkomstig de in de Shareholders Agreement vastgelegde vaste formule. 4. Het verweer 4.1. BBDO Inc. voert tot haar verweer aan dat A B.V. in haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de dagvaarding niet voldoet aan de wettelijke eisen en innerlijk tegenstrijdig is. Bovendien heeft A B.V. verzuimd arbiters te verzoeken het arbitraal vonnis aan te vullen, zoals artikel 1065 lid 6 Rv voorschrijft. 4.2. Voorts doen volgens BBDO Inc. de in artikel 1065 lid 1 sub c, d en e Rv vermelde vernietigingsgronden zich hier niet voor, zodat de vordering moet worden afgewezen. Bij pleidooi heeft BBDO Inc. er verder op gewezen dat A B.V. de overige verweersters in de arbitrage niet heeft doen dagvaarden in dit geding. 5. De beoordeling 5.1. Ter beoordeling staat allereerst of A B.V. ontvankelijk is in haar vordering, nu zij niet alle in de arbitrageprocedure betrokken wederpartijen heeft doen dagvaarden om in dit geding te verschijnen. De rechtbank stelt voorop dat voor de beantwoording van deze vraag doorslaggevend is of de arbitrageprocedure een processueel ondeelbare rechtsverhouding tot voorwerp heeft. Slechts indien daarvan sprake is en het dus rechtens noodzakelijk is dat in deze procedure beslist wordt tegen alle bij die rechtsverhouding betrokkenen tezamen, zou dit tot niet-ontvankelijkheid van A B.V. kunnen leiden. A B.V. heeft ter gelegenheid van het pleidooi verklaard dat BBDO Inc. de plicht heeft tot overname van de aandelen en dat de vordering van A B.V. slechts strekt tot vernietiging van het arbitraal vonnis in de rechtsverhouding tussen A B.V. en BBDO Inc. De door haar aangevoerde vernietigingsgronden hebben dan ook alleen betrekking op het oordeel van de arbiters ten aanzien van de rechtsverhouding van A B.V. met BBDO Inc., aldus A B.V. De rechtbank ziet met BBDO Inc. geen reden om aan te nemen dat dit gezien de rechtsverhouding die in de arbitrageprocedure aan de orde was, niet mogelijk zou zijn. Tegen deze achtergrond is er geen aanleiding om te oordelen dat sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding in de arbitrageprocedure, zodat A B.V. in zoverre ontvankelijk is in haar vordering. 5.2. De rechtbank volgt BBDO Inc. niet in haar stelling dat A B.V. niet ontvankelijk is in haar vordering op de grond dat zij arbiters niet heeft verzocht het arbitraal vonnis aan te vullen. De in de artikelen 1061 en 1065 lid 6 Rv bedoelde regeling van het aanvullend vonnis is van toepassing in gevallen waarin arbiters hebben nagelaten uitspraak te doen omtrent een of meer zaken welke aan hun oordeel waren onderworpen. Nalaten te beslissen omtrent ‘zaken’ als hiervoor bedoeld, is te beschouwen als nalaten te beslissen omtrent (onderdelen van) het gevorderde. Nalaten te beslissen op essentiële stellingen met betrekking tot een zaak die aan het oordeel van arbiters was onderworpen en waarop zij hebben beslist, zoals volgens A B.V. hier aan de orde is, valt daar niet onder. 5.3. BBDO Inc. voert ook aan dat de dagvaarding niet voldoet aan de daaraan ingevolge artikel 111 lid 2 sub d Rv te stellen eisen. Ook dit betoog kan niet als juist worden aanvaard, nu A B.V. in de dagvaarding voldoende duidelijk de gronden voor vernietiging heeft voorgedragen, zoals hiervoor onder 3 weergegeven. Uit het daartegen gevoerde verweer van BBDO Inc. is ook niet af te leiden dat zij niet heeft begrepen op welke gronden A B.V. haar vordering fundeert. 5.4. Vervolgens staat ter beoordeling of het arbitraal vonnis op één of meer van de in artikel 1065 lid 1 sub c, d en e Rv genoemde gronden, en gelet op het bepaalde in artikel 6 EVRM, vernietigd dient te worden. 5.5. De stellingen die A B.V. aan haar vordering tot vernietiging van het arbitraal vonnis ten grondslag legt, komen er in de kern op neer dat arbiters in de slotzin van onderdeel 11.7 van het arbitraal vonnis – over de bedoeling van BBDO Inc. bij de totstandkoming van de Repurchase Statement – een door haar aangedragen essentiële stelling hebben genegeerd. De rechtbank kan A B.V. hierin niet volgen en overweegt daartoe als volgt. Onder 6.1 van het arbitraal vonnis (onder het kopje “De stellingen van A”) hebben arbiters weergegeven dat A B.V. haar stelling dat BBDO Inc. gehouden is de aandelen van haar over te nemen (onder meer) ontleent aan de Repurchase Statement en hebben zij ook weergegeven waarom A B.V. meent dat dit aan de Repurchase Statement te ontlenen is. Onder 7.8 van het arbitraal vonnis hebben arbiters het daartegen gevoerde verweer van BBDO Inc. weergegeven, dat er – kort gezegd – op neer komt dat de Repurchase Statement slechts onderdeel vormt van het Krediet en los staat van de Shareholders Agreement en de daarin opgenomen blokkeringsregeling. Onder 10.4 (onder het kopje “Beoordeling van de onbevoegdheid”) hebben arbiters overwogen “dat de Repurchase Statement in de zin van de Arbitrageclausule onderdeel is van de samenwerking tussen Partijen en derhalve ook als een uitvloeisel van de Shareholders Agreement kan worden beschouwd. In dit verband wijzen arbiters ook op de in de documentatie bij het Krediet door Partijen onderkende noodzaak om de Repurchase Statement, naar arbiters begrijpen: slechts voor zover nodig, in de Shareholders Agreement te implementeren. Dat arbiters vervolgens, verwijzend naar hetgeen zij onder 10.4 hebben overwogen, onder 11.7 hebben besloten de stelling van A B.V. met betrekking tot de afnameplicht van BBDO Inc. op grond van de Repurchase Statement niet te honoreren, betekent nog niet dat zij deze stelling niet hebben behandeld of dat zij hetgeen A B.V. daaraan ten grondslag heeft gelegd hebben genegeerd. Uit de overwegingen van het arbitraal vonnis, zoals hiervoor weergegeven, blijkt al dat zij van de stelling van A B.V. en de onderbouwing daarvan, net als van het daartegen gevoerde verweer, kennis hebben genomen. Van schending van het beginsel van hoor en wederhoor, dan wel strijd met het bepaalde in artikel 6 lid 1 EVRM, is dan ook geen sprake. Uit hun beslissing zoals weergegeven in het arbitraal vonnis onder 11.7 volgt voorts dat arbiters ook zijn ingegaan op voornoemde stelling van A B.V. Daarom kan ook niet worden gezegd dat arbiters zich niet aan hun opdracht hebben gehouden. Met (onder meer) hun overweging dat door A B.V. niet is gesteld, althans aannemelijk gemaakt, dat BBDO Inc. ooit heeft bedoeld buiten het kader van het Krediet een verstrekkende toezegging aan de Partners te doen, hebben arbiters een motivering voor hun afwijzende oordeel ten aanzien van de afnameplicht gegeven. Deze motivering, die in samenhang met hetgeen de arbiters daaraan voorafgaand hebben overwogen moet worden gelezen, is niet zodanig gebrekkig of onbegrijpelijk dat gezegd kan worden dat daarin geen steekhoudende verklaring voor de beslissing valt te onderkennen. 5.6. Tot slot betoogt A B.V. dat – op grond van de door haar gestelde onbegrijpelijkheid van het arbitraal vonnis – ernstig moet worden getwijfeld aan de onpartijdigheid van arbiters. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het arbitraal vonnis niet onbegrijpelijk en niet ongemotiveerd is. A B.V. stelt dat grote ondernemingen (zoals BBDO Inc.) regelmatig arbitrageclausules in overeenkomsten opnemen en opdrachten aan grote arbitrage-instituten als het NAI verstrekken, zodat arbiters in een geschil als het onderhavige belang hebben bij de uitkomst van de arbitrage. Deze aanname van A B.V. kan op zich zelf, zonder nadere toelichting, de twijfel van A B.V. omtrent de onpartijdigheid van het scheidsgerecht niet rechtvaardigen. 5.7. Gelet op het hiervoor overwogene doet geen van de door A B.V. gestelde vernietigingsgronden zich hier voor en ligt de vordering om deze redenen voor afwijzing gereed. 5.8. A B.V. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van BBDO Inc. worden begroot op: - vast recht EUR 251,00 - salaris advocaat 1.808,00 (4,0 punten × tarief EUR 452,00) Totaal EUR 2.059,00. 6. De beslissing De rechtbank 6.1. wijst de vordering af, 6.2. veroordeelt A B.V. in de proceskosten, aan de zijde van BBDO Inc. tot op heden begroot op EUR 2.059,00. Dit vonnis is gewezen door mr. G. de Groot, mr. S.P. Pompe en mr. L.S. Frakes en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2008.?